De paragraaf Weerstandsvermogen en Risicobeheersing (hierna aangeduid als paragraaf Weerstandsvermogen) is een door het BBV (Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten) voorgeschreven begrotingsparagraaf. De paragraaf bestaat uit de onderdelen ‘Kengetallen’ en ‘Weerstandsvermogen en risicobeheersing’. Deze onderdelen lichten we hieronder toe.
Inleiding
Kengetallen
Het BBV schrijft voor dat in de paragraaf Weerstandsvermogen zes kengetallen worden opgenomen. De wetgever wil met deze kengetallen inzicht geven in de financiële weerbaarheid en wendbaarheid (de mate waarin bij een tegenvaller financieel kan worden bijgestuurd) van de gemeente. De kengetallen geven aan over hoeveel financiële ruimte de gemeente beschikt om structurele en incidentele lasten te dekken of op te vangen. De kengetallen moeten worden beoordeeld in samenhang met elkaar en met de financiële positie. De beoordeling geschiedt door het college (Nota van Toelichting bij het wijzigingsbesluit). Het rijk en de provincie (de financiële toezichthouder van de gemeente) beoordelen de kengetallen van de gemeente niet en stellen er dan ook geen normen voor op.
Ref. | Kengetal | Verloop van de kengetallen | Beoordeling | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
JS2016 | B2017 | B2018 | B2019 | B2020 | B2021 | |||
1 | netto schuldquote | 70% | 84% | 74% | 72% | 68% | 68% | goed |
2 | netto schuldquote gecorr. voor verstr. leningen | 70% | 83% | 74% | 72% | 68% | 68% | goed |
3 | solvabiliteitsratio | 30% | 28% | 26% | 26% | 29% | 30% | matig |
4 | grondexploitatie | 6% | 6% | -1% | -3% | 0% | 0% | n.v.t. |
5 | structurele exploitatieruimte | 2,2% | 0,9% | 1,7% | 1,3% | 1,4% | 1,4% | goed |
6 | belastingcapaciteit | 101% | 99% | 101% | 103% | 105% | 108% | goed |
De berekening van de kengetallen en de inrichting van de tabel waarin de kengetallen moeten worden getoond, zijn voorgeschreven in ministerieel besluiten (9 juli 2015 en 5 maart 2016). In het geval van de begroting moeten de kengetallen worden vermeld van het jaar waarop de begroting primair betrekking heeft, het voorafgaande begrotingsjaar, de laatste afgeronde jaarstukken en de drie jaren volgend op het begrotingsjaar.
Algemeen moet opgemerkt worden dat de gevolgen van het nieuwe financiële beleid, waarbij de lasten nu worden genomen en niet naar de toekomst worden doorgeschoven, een behoorlijke impact hebben op de solvabiliteitsratio. In 2018 onttrekken wij hiervoor éénmalig 3,4 miljoen uit de algemene reserve en dat geeft een nadelig effect op dit kengetal. De solvabiliteitsratio drukt de verhouding uit tussen eigen vermogen en de waarde van de activa. Daalt het eigen vermogen dan verslechtert de solvabiliteitsratio. Daalt de waarde van onze activa, dan verbetert dit kengetal. Doordat we als gevolg van het financieel beleid minder gaan activeren, zal de waarde van de activa in de toekomst gaan dalen en verbetert de solvabiliteitsratio. Solvabiliteit in de private sector is van belang omdat het een basis is waarop o.a. de leencapaciteit wordt bepaald. Bij publieke organisaties is dat niet het geval maar wordt bekeken in hoeverre de rentelasten en aflossingen binnen de exploitatie kunnen worden opgevangen. Derhalve beschouwen we dit kengetal van minder belang en kijken wij vooral naar het kengetal netto schuldquote. De uitkomsten daarvan zijn goed.
Betekenis en beoordeling van de kengetallen
1. Netto schuldquote
Betekenis . De netto schuldquote vergelijkt de netto schuld met de jaarlijkse inkomsten van de gemeente. De netto schuld is de totale schuld (kortlopend en langlopend) minus de geldelijke bezittingen zoals banktegoeden en uitgeleend geld. Het percentage dat hieruit voortkomt, geeft een indicatie van de druk van de rentelasten en aflossingen op de begroting.
Beoordeling . De VNG hanteerde tot nu toe een vergelijkbaar kengetal voor de beoordeling van de schuldenlast van gemeenten. Als gevolg van het nieuwe financiële beleid dalen de vaste activa (door afwaarderingen) en daarnaast stijgen de baten. Beiden componenten hebben een gunstige invloed op dit kengetal zodat deze uiteindelijk ontwikkelt naar 68% in 2020. Een score lager dan 100% beoordeelt de VNG als een normale schuld. In overeenstemming met deze kwalificatie beoordelen wij de uitkomst van Hilversum als goed .
2. Netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen
Betekenis . Dit kengetal verschilt maar op één, voor Hilversum ondergeschikt punt van het vorige: in dit kengetal worden uitgeleende gelden buiten beschouwing gelaten. Die komen immers normaal gesproken weer terug naar de gemeente. Bij een groot bedrag aan uitgeleende gelden zal het percentage lager/gunstiger uitvallen dan het percentage onder 1.
Beoordeling . Hilversum heeft geen grote bedragen uitgeleend, dus de uitkomst is vrijwel gelijk aan die van het eerste kengetal. Onze beoordeling is daarom hetzelfde, namelijk goed .
3. Solvabiliteitsratio
Betekenis . De solvabiliteitsratio geeft aan in welke mate het bezit van de gemeente is gefinancierd met eigen vermogen, of, anders gezegd, in welke mate het bezit is afbetaald. Het kengetal geeft aan of de gemeente, als de nood aan de man komt, met de opbrengst van de bezittingen haar schulden kan aflossen.
Beoordeling . De VNG hanteerde een vergelijkbaar kengetal voor de beoordeling van de schuldenlast van gemeenten. Een solvabiliteitsratio hoger dan 30% is volgens de VNG normaal , een ratio tussen de 20% en 30% geeft aan dat de schuld hoog is, en een ratio lager dan 20% betekent dat de schuld zeer hoog is. Afgezet tegen de VNG-norm kwalificeren wij de uitkomst als matig . Ten opzichte van voorgaande jaren is dit kengetal enigszins verslechterd. Dit is een uitvloeisel van de invoering van de nieuwe financiële verordening, omdat toekomstige lasten naar voren zijn gehaald. Om dit de realiseren is aan de algemene reserve een bedrag van € 3,5 miljoen onttrokken, waardoor het eigen vermogen daalt. Dit is een tijdelijke verslechtering. In 2020 is de prognose dat het kengetal weer op het niveau is van de jaarstukken 2016 (30%).
4. Kengetal grondexploitatie
Betekenis . Dit percentage is de uitkomst van de vergelijking van de waarde van ons grondbezit met de jaarlijkse inkomsten van de gemeente en moet een idee geven in hoeverre de gemeente, indien zij schulden is aangegaan om grond aan te schaffen ten behoeve van grondexploitaties, in staat is deze schulden af te lossen.
Beoordeling . Hilversum sluit geen aparte leningen af voor de aanschaf van gronden. Aangezien we niet kunnen bepalen welk aandeel van onze leningen betrekking heeft op grondexploitaties en er dus geen relatie te leggen is met potentiële verkoopopbrengsten, beschouwen wij dit kengetal als niet van toepassing op de Hilversumse situatie. Aangezien de kengetallen 1 en 2 wel bruikbaar zijn en qua opzet vergelijkbaar zijn, brengt dit de algehele beoordeling (zie verderop) niet in gevaar.
5. Structurele exploitatieruimte
Betekenis . De structurele exploitatieruimte geeft aan in hoeverre de structurele baten toereikend zijn om de structurele lasten (waaronder de rente en aflossing van leningen) te dekken. Anders gezegd, een percentage van 0 of hoger geeft aan dat Hilversum geen structurele kosten dekt met incidentele inkomsten.
Beoordeling . Het kengetal is goed zolang het niet negatief is. Een negatief getal betekent immers dat structurele lasten ten dele met incidentele baten worden gedekt. Het gevaar daarvan is, dat als die incidentele inkomsten wegvallen, er een gat in de begroting ontstaat. Aangezien het Hilversumse kengetal positief is, kwalificeren we de uitkomst als goed .
6. Belastingcapaciteit
Betekenis . Dit kengetal geeft aan hoe de gemiddelde woonlasten in Hilversum zich verhouden tot de landelijk gemiddelde woonlasten. Tot de woonlasten worden gerekend de onroerendezaakbelasting, de afvalstoffenheffing en de rioolheffing.
Beoordeling . Voor 2018 ligt de uitkomst op 101%. Dat betekent dat de gemiddelde lasten in Hilversum op het landelijk gemiddelde liggen. Aan het verloop in de jaren 2019 tot en met 2021 kan nu nog weinig betekenis ontleend worden. In dit kengetal worden het OZB-tarief, de afvalstoffenheffing en de rioolheffing vergeleken met het landelijk gemiddelde. Voor het landelijk gemiddelde gebruiken wij voor de jaren 2018 tot en met 2021 hetzelfde tarief, namelijk het laatste bekende gemiddelde tarief uit 2017. Wij gaan bij de beoordeling uit van het begrotingsjaar 2018 en kwalificeren de uitkomst als goed .
Algeheel oordeel
Het BBV schrijft voor: “een beoordeling van de onderlinge verhouding tussen de kengetallen in relatie tot de financiële positie” (sic). Volgens de Nota van Toelichting bij het wijzigingsbesluit is het aan het college om die beoordeling te geven. Er zijn geen voorgeschreven normen voor de beoordeling. Ons college beoordeelt de “onderlinge verhouding van de kengetallen in relatie tot de financiële positie” als goed , omdat vier van de vijf voor Hilversum relevante kengetallen die kwalificatie verdienen en daarnaast het weerstandsvermogen (zie sectie III) en de meerjarenraming laten zien dat de gemeente Hilversum een robuuste financiële positie heeft.
Weerstandsvermogen en risicobeheersing
Het weerstandsvermogen is de verhouding tussen de aanwezige en de benodigde weerstandscapaciteit. Het weerstandsvermogen van de gemeente Hilversum beoordelen wij als uitstekend. In de volgende paragrafen leggen we uit hoe we tot deze waardering zijn gekomen. Eerst bespreken we het beleidskader omtrent risico’s en weerstandscapaciteit. Vervolgens inventariseren we de risico’s die de financiële positie kunnen bedreigen en brengen die samen in een risicoprofiel. Dan berekenen we de weerstandscapaciteit en ten slotte berekenen en beoordelen we het weerstandsvermogen.
Beleid met betrekking tot risico’s en weerstandscapaciteit
Het beleidskader bestaat uit de door de Raad vastgestelde Financiële verordening gemeente Hilversum 2018. Doel van de gemeente Hilversum op het gebied van risico’s is om te voorkomen dat elke tegenvaller invloed heeft op de voortzetting van taken op het geldende niveau. Omdat tegenvallers leiden tot hogere lasten of lagere baten dan waarmee vooraf rekening is gehouden, rust het beleid op twee pijlers:
Ten eerste wordt er via de inrichting van het begrotingsproces voor gezorgd dat uitgaven die onvermijdelijk op de gemeente afkomen, tijdig in de begroting worden opgenomen. Daartoe worden ieder jaar in het kader van de opstelling van de begroting gemeentebreed autonome ontwikkelingen geïnventariseerd en beoordeeld op ‘vermijdelijkheid’. Met algemene kostenontwikkelingen zoals loon- en prijsstijgingen wordt - in relatie tot de verwachte ontwikkeling van de algemene uitkering - in de meerjarenraming rekening gehouden via stelposten. Zo wordt voorkomen dat deze voorzienbare en kwantificeerbare ontwikkelingen leiden tot overschrijdingen van de begroting.
In de tweede plaats worden mogelijke negatieve ontwikkelingen die te voorzien zijn en tot op zekere hoogte kwantificeerbaar zijn, maar waarvan onzeker is of ze zich zullen voordoen (risico’s), in beeld gebracht in de paragraaf Weerstandsvermogen van de begroting of de jaarrekening. Dat kan leiden tot bijstelling van de hoogte van de algemene reserve.
Financiële tegenvallers kunnen leiden tot rekeningtekorten. Deze worden in eerste instantie opgevangen door de algemene reserve. Door de kans dat zich onvermijdelijke maar niet begrote uitgaven voordoen te verkleinen - op de wijze zoals bij (1) beschreven - verkleinen we het risico dat we een beroep moeten doen op de algemene reserve.
Risicoprofiel
Onder risico’s verstaan we alle gebeurtenissen die je aan kunt zien komen met mogelijk negatieve financiële gevolgen – bijvoorbeeld hogere lasten of lagere baten - waarvan niet zeker is dat ze zich daadwerkelijk zullen voordoen. Of hoe groot de financiële gevolgen zullen zijn als ze zich voordoen. Vanwege deze onzekerheid is met deze gebeurtenissen nog geen rekening gehouden door het opnemen of aanpassen van budgetten in de begroting, het vormen van voorzieningen of bestemmingsreserves, of het afwaarderen van activa. Dit betekent dat als zo’n gebeurtenis daadwerkelijk optreedt, het financiële gevolg zich manifesteert als (a) een niet begrote uitgave, (b) een hoger-dan-begrote uitgave, of (c) een lager-dan-begrote inkomst. In de wandelgangen noemen we dit een ‘financiële tegenvaller’. Voor het samenstellen van het financiële risicoprofiel hebben we de risico’s opgenomen, waarbij we uitgaan van de gegevens die bij het opstellen van deze begroting bij ons bekend zijn. Het gaat hierbij om de niet afgedekte risico’s, dus risico’s waar geen budget, afwaardering, voorziening, bestemmingsreserve of verzekering tegenover staat.
In overeenstemming met een advies van de Rekeningencommissie, kwantificeren we de gesignaleerde risico’s steeds zo goed mogelijk. De kwantificering van de risico’s bestaat uit een inschatting van enerzijds het bedrag dat met het risico gemoeid kan zijn, en anderzijds de kans dat het risico zich daadwerkelijk voor doet.
| bedragen x 1.000 | ||||||
Ref. | Risico | Progr. | Kans | Risicobedrag | Benodigde weerstandscapaciteit | ||
incid | struct | incid | struct | ||||
1 | Gewaarborgde geldleningen sociale woningbouw | 1 W&L | 1% | 4.000 | 40 | ||
2 | Rechtstreekse borging van geldleningen | 1 W&L | 5% | 3.400 | 170 | ||
3 | Garanties op woninghypotheken | 1 W&L | 1% | 2.860 | 29 | ||
4 | Onderwijshuisvesting | 2 Zorg | 50% | 20 | 10 | ||
5 | Saldo inkomsten en uitgaven bijstand (BUIG) | 3 Werk | 50% | 480 | 240 | ||
6 | Herkeuringen WIA | 5 Fin&Gr | 10% | 1.500 | 150 | ||
7 | Grondexploitaties | 5 Fin&Gr | 50% | 948 | 474 | ||
8 | Algemene uitkering Gemeentefonds | 5 Fin&Gr | - | P.M. | P.M. | ||
9 | WMO en Jeugd | 2 Zorg | 50% | 900 | 450 | ||
10 | Asbest sanering begraafplaatsen | 5 Fin&Gr | 60% | 200 | 120 | ||
11 | Gasloos bouwen | 5 Fin&Gr | - | P.M. | P.M. | ||
12 | Sloop van het voormalig UWV pand | 5 Fin&Gr | 10% | 762 | 76 | ||
13 | Crailo | 5 Fin&Gr | 10% | 330 | 33 | ||
14 | Gemeentelijke herindeling | 4 bestuur | - | P.M. | P.M. | ||
Totaal | 5.120 | 10.280 | 1.543 | 249 |
1. Gewaarborgde leningen sociale woningbouw
Programma: 1 (Wonen en leven)
Bedrag: € 4.000.000 structureel
Kans: 1%
Het WSW (Waarborgfonds Sociale Woningbouw) borgt voor rente- en aflossingsverplichtingen van leningen die corporaties afsluiten op de kapitaalmarkt om de sociale woningbouw in de gemeente te bevorderen. De gemeente Hilversum vormt samen met andere Nederlandse gemeenten en het Rijk een tertiaire achtervang voor de leningen.
Per ultimo 2016 was de stand van het door Hilversum geborgde deel € 397 miljoen (op een totaal voor Nederland van 82,2 miljard. (cijfers 2016)
De achtervang werkt als volgt; Eerst moeten de corporaties de eigen reserves aanspreken om verliezen te dekken. Daarna wordt het vermogen van het waarborgfonds aangesproken. Als het waarborgfonds onder een bepaalde omvang daalt, moeten rijk (50%), schadegemeenten (25%) en alle overige gemeenten (25%) het tekort aanvullen door het verstrekken van renteloze leningen aan het waarborgfonds, die worden terugbetaald zodra het vermogen van het waarborgfonds weer op peil is.
De met de renteloze leningen gemoeide rentederving komt ten laste van de kredietverstrekkers /gemeenten.
De kans dat aanspraak wordt gemaakt op de gemeentelijke achtervang is gering, maar kunnen invloed hebben op de gemeentelijke schuldpositie en de rentelasten van de gemeente. De gemeente zal moeten financieren met een langlopende lening waar rente over moet worden betaald.
Het financiële risico wordt op ‘laag’ geschat.
Het risicobedrag van de via het WSW geborgde leningen schatten we op afgerond € 4,0 miljoen. De kans schatten we op 1%.
2. Rechtstreekse borging geldleningen
Programma: diverse
Bedrag: € 3.400.000 structureel
Kans: 5%
Het schuldrestant van de rechtstreeks door Hilversum geborgde leningen bedraagt per 31 december 2016 afgerond € 3,4 miljoen. Het gaat hier vooral (ook) om woningbouwleningen (circa € 2,2 miljoen) maar ook om andere leningen, zoals aan de bibliotheek, kinderdagverblijf en de zweefvliegclub. Het risicobedrag is daarmee tevens € 3,4 miljoen. De kans van optreden schatten wij in op 5%.
Bedrag 5% maal € 3,4 miljoen is € 170.000.
3. Garantie op woninghypotheken
Programma: 1 (Wonen en leven)
Bedrag: € 2.860.000 structureel
Kans: 1%
Op 1 januari 1995 is de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) ingevoerd. Gemeenten konden vóór die datum ook al garant staan voor hypotheken. Ook in Hilversum was dit het geval. Op basis van de jaaropgaven van financiële instellingen, komt het resterende bedrag op 31 december 2016 uit op € 2,8 miljoen. Als het gaat om spaarhypotheken, is het saldo van de lening verminderd met het opgebouwde spaartegoed. Omdat het om zeer oude leningen gaat (minimaal 20 jaar oud), gaan we er vanuit dat aan deze hypotheken geen ‘onderwater’ risico’s kleven en dat het risico hierop daarom zeer beperkt is. De kans dat dit risico optreedt schatten we daarom in op 1%.
4. Onderwijshuisvesting
Programma: 2 (Zorg)
Bedrag: € 20.000 structureel
Kans: 50%
In het Onderwijshuisvestingsbeleid en Meerjarenprogramma 2017-2024 (OHVB) zijn de ontwikkelingen in kaart gebracht op het gebied van onderwijshuisvesting voor de periode tot en met het jaar 2024, en de financiële consequenties daarvan. Dit gaat uit van een meerjarenraming op basis van een investeringsplafond. Dit investeringsplafond is teruggebracht van € 6,9 miljoen in 2012 tot € 3.350.000 per jaar in de periode 2016 tot en met 2020. En vanaf 2021 is het plafond teruggebracht tot € 2.680.000.
In het IHP zijn maatregelen opgenomen om ervoor te zorgen dat de benodigde investeringen binnen dit jaarlijkse investeringsplafond blijven. Sinds 2013 werkt de gemeente vanuit het gesloten-box-principe. Dit betekent dat als er onverhoopt toch hogere investeringen moeten worden gedaan dan het bovengenoemde plafondbedrag, dit binnen het programma moet worden opgevangen door verschuivingen over de jaren of tussen de scholen. De gemeenteraad heeft op 16 december 2015 de nieuwe verordening Voorziening onderwijshuisvesting vastgesteld. Hierdoor zijn de grenzen voor medegebruik verruimd en de kans op uitbreiding verkleind. Toch blijft er een risico bestaan dat extra, niet-voorziene investeringen noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld door veranderingen in leerlingenstromen (vanwege wijzigingen in de instroom van statushouders en de groei van het internationale onderwijs), de aanbestedingsmarkt, gevolgen voor schoolgebouwen van de invoering van passend onderwijs, onvoorziene kosten van asbestsanering, het monumentale karakter van schoolgebouwen of nieuw beleid van het Rijk.
Daarnaast zal een aantal ambities, zoals ook omschreven in het in 2016 vastgestelde onderwijshuisvesting beleidsplan (OHVB), nog worden uitgewerkt zodat financiële consequenties betrokken kunnen worden bij de Kadernota 2018. Dit betreft o.a.
- Duurzaamheid en frisse scholen
- Onderhoud gymzalen die in eigendom zijn bij het Primair Onderwijs
- Renovatie en levensduur verlengende maatregelen schoolgebouwen
- Hoe om te gaan met extra onderhoud aan scholen gehuisvest in monumentale schoolgebouwen
Het risicobedrag ter grootte van € 20.000 is weergegeven in kapitaallasten, berekend op basis van een investeringsrisico van € 500.000.
Vanwege (1) het bijna gehalveerde investeringsplafond ten opzichte van de budgetten voor 2016, (2) de groei in het leerlingenaantal in Hilversum die groter is dan voorzien en ook langer aanhoudt dan eerder verwacht, (3) de verscherpte eisen in het Bouwbesluit en de recent aangetrokken bouwkosten, waardoor het door het Rijk gestelde normbedrag niet meer toereikend is, schatten we de kans in op 50%.
5. Saldo inkomsten en uitgaven bijstand
Programma: 3 (Werken)
Bedrag: € 480.000 incidenteel
Kans: 50%
In 2015 en 2016 was het budget voor de BUIG (Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten) ontoereikend en is gebruik gemaakt van de landelijke vangnetregeling. Voor tekorten op het BUIG-budget geldt een getrapte vergoeding, waarbij tekorten deels worden gecompenseerd door het Rijk. Door de landelijke vangnetregeling wordt het eigen risico beperkt. Voor 2017 bedraagt het maximale eigen risico € 2,5 miljoen. In 2018 is het maximale eigen risico naar verwachting € 2,6 miljoen. Een hoger tekort op het BUIG-budget wordt gecompenseerd door de Vangnetregeling Participatiewet.
In de begroting 2018 is een bedrag van € 2,0 miljoen als nadeel verwerkt. Daarmee is er een doel bepaald om geen aanspraak te doen op de volledige vangnet, maar slechts voor 0,6 miljoen.
Het aanwezige risico voor 2018 is hiermee tweeledig:
- Het tekort (zonder vangnet) op de BUIG dient teruggedrongen te worden van € 3,9 miljoen in 2016 naar € 2,6 miljoen in 2018 en naar nul in 2020. Om dit te bewerkstelligen wordt ingezet op het stimuleren van de uitstroom en het zoveel als mogelijk beperken van de instroom. We doen dit o.a. op basis van het uitvoeringsplan Werk. Het risico is aanwezig dat het tekort minder snel afneemt en dat we meer gebruik dienen te maken van de vangnet. Het maximale risico is hierbij € 600.000 (Het verschil tussen het begrote tekort in 2018 (€ 2 miljoen) en het maximale risico (€ 2,6 miljoen). Wij schatten de kans van dit risico op 60%.
- Voor de Vangnetregeling geldt een aantal voorwaarden waar gemeenten aan moeten voldoen. Een commissie beoordeelt alle aanvragen. Het risico bestaat dat de aanvraag vangnetregeling wordt geweigerd als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Als een gemeente niet voldoet aan de voorwaarden, is het volledige tekort op de BUIG voor eigen rekening. Uitgaande van het begrote tekort zonder vangnet in 2018 van € 2,6 miljoen is het maximale risico dus € 600.000. Wij schatten de kans van dit risico op 20%.
Het is mogelijk dat beide risico’s zich tegelijkertijd voordoen.
6. Herkeuringen WIA
Programma: 5 (Financiën en grondexploitaties)
Bedrag: € 1.500.000 incidenteel
Kans: 10 %
In het kader van de verscherpte herkeuringen WIA (voorheen WAO) loopt de gemeente een risico.
Onbekend is of er nog (ex-)medewerkers van de gemeente Hilversum daadwerkelijk afgeschat gaan
worden en zo ja, tegen welk percentage. Een lager percentage leidt tot extra lasten omdat de gemeente zelf de WW-uitkering of het wachtgeld betaalt. Vanwege de vele onzekerheden (aantal, leeftijd, inschaling, afschattingspercentage, huidige rechten op wachtgeld of WW, enz.) kunnen de werkelijke kosten aanzienlijk variëren. Tot dusver hebben bij voormalige personeelsleden, die een WAO c.q. WIA-uitkering hadden, geen daadwerkelijk afschattingen plaatsgevonden. Gezien de ervaringen bij andere gemeenten is er evenwel geen garantie dat er geen claims zullen binnen komen. Het risico blijft bestaan, omdat het UWV herkeuringen uitvoert. We schatten het maximale risicobedrag op € 1.500.000. We schatten de kans op 10%.
7. Grondexploitaties
Programma: 5 (Financiën en grondexploitaties)
Bedrag: € 948.000 incidenteel
Kans: 50%
Binnen de gemeente Hilversum worden de grondexploitaties jaarlijks geanalyseerd en geactualiseerd, omdat zich binnen grondexploitaties aanzienlijke risico’s kunnen voordoen als gevolg van bijvoorbeeld marktontwikkelingen en saneringskosten. Voor alle verliesgevende grondexploitaties is een voorziening gevormd op basis van de in de Actualisering Grondexploitaties 2017 geraamde nadelige saldi. Het risico dat grondexploitaties nadeliger uitvallen dan voorzien is daarmee echter niet afgedekt. Vandaar dat de grondexploitaties tevens in de risicoparagraaf aan de orde komen.
Voor de risico-analyse met betrekking tot de grondexploitaties maken we onderscheid tussen enerzijds prijsrisico’s , die voor alle grondexploitaties in gelijke mate gelden, en anderzijds de intrinsieke risico’s van de afzonderlijke grondexploitaties .
Wat betreft de prijsrisico’s : In de huidige markt is het moeilijk in te schatten hoe de prijzen zich in de nabije toekomst zullen ontwikkelen. Dit geldt zowel voor de baten- als voor de lastenkant. In de actualisering 2017 anticiperen wij op de marktomstandigheden door de baten en lasten met 2,0 % te laten stijgen. Dit doen wij op basis van de verwachtingen van:
- de consumenten-prijsindexen van het CBS (de verkoopcijfers van en de prijswijzigingen in de woningbouw);
- het Bureau Documentatie Bouwwezen (de kostenontwikkelingen van investeringen in vastgoed);
- de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM): verkoopcijfers en prijswijzigingen in de woningbouw;
- diverse informatiebronnen op het internet betreffende grond-, weg- en waterbouw.
Afgezet tegen het bovengenoemde uitgangspunt van 2,0% voor de lasten en 2,0% voor de baten schatten wij het risico van afwijkende prijsontwikkelingen als volgt in:
- 1% extra kostenstijging ad. € 49.000
- 1% opbrengstendaling ad. € 194.000
Het maximale risico van de mogelijke tegenvallers (de kostenstijging plus de opbrengstendaling) ligt daarmee op € 243.000 (€ 49.000 + € 194.000).
Voor wat betreft de intrinsieke risico’s van afzonderlijke grondexploitaties:
Elke grondexploitatie heeft haar eigen specifieke risico’s en kansen. Onderstaand schema geeft de inschatting daarvan voor alle grondexploitaties, waarbij we een vergelijking hebben gemaakt tussen de inschatting bij de vorige actualisatie (maart 2016) en de nieuwste actualisatie (maart 2017).
bedragen x 1.000 | ||||
Vergelijking risico's in jaren | actualisatie maart 2016 | actualisatie maart 2017 | verschil 2016 - 2017 | opmerking |
Negatieve risico's (kans x gevolg) | 2.402 | 705 | -1.697 | vermindering negatieve risico's |
Het bedrag aan risico’s ter grootte van € 705.000 heeft vooral betrekking op de exploitatie Anna’s Hoeve (€ 587.500) en bestaat verder uit een drietal kleinere risico’s.
Als we alle risicobedragen van de afzonderlijke grondexploitaties en het risicobedrag van de prijsrisico’s optellen, komen we op een totaal risicobedrag van € 948.000 (€ 243.000 + € 705.000). We schatten de kans op 50%.
8. Algemene uitkering gemeentefonds
Programma: 5 (Financiën en grondexploitaties)
Bedrag: € p.m structureel
Kans: p.m. %
De hoogte van de algemene uitkering uit het gemeentefonds zijn afhankelijk van de Rijksuitgaven.
Dit gaat op basis van het principe “samen de trap op en af”. Meer rijksuitgaven betekent meer geld voor het gemeentefonds, minder rijksuitgaven betekent minder geld voor het gemeentefonds.
De minister van BZK heeft namens de stuurgroep herziening financiële verhoudingen een rapport naar de Tweede Kamer gestuurd. De stuurgroep doet in het rapport een aantal aanbevelingen die oplossingen bieden om de financiële verhoudingen en specifiek de verdeling van het gemeentefonds te vereenvoudigen, en de stabiliteit te vergroten.
Besluitvorming over de aanbevelingen in het rapport en verdere uitwerking is aan het parlement en een nieuw kabinet. Indien wordt besloten tot een herziening zal voor de uitwerking een traject worden opgezet, waarbij gemeenten intensief zullen worden betrokken. Deze herziening kan herverdeeleffecten met zich mee brengen.
Hoe groot eventuele herverdeeleffecten voor Hilversum zijn en wanneer deze zullen gaan optreden is op dit moment niet te kwantificeren.
9. Zorg
Programma: 2 (Zorg)
Bedrag: € 900.000 incidenteel
Kans: 50%
Binnen het sociaal domein heeft de gemeente de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van diverse regelingen met een open-einde-karakter. Hierbinnen wordt gesproken over Nieuwe Zorgtaken refererend naar de decentralisaties WMO begeleiding en Jeugd die sinds 2015 tot de taken van de gemeente behoren. Rekeningcijfers kunnen in positieve, maar ook in negatieve zin afwijken van de begrotingsramingen. Op basis van de jaren sinds 2015 krijgen we steeds meer inzicht, maar blijven diverse onzekerheden bestaan. De belangrijkste onzekerheden hebben betrekking op de te verwachten normale instroom en/of uitstroom. Wel verwachten we op termijn, een groeiend beroep op de individuele voorzieningen, omdat ouderen steeds langer zelfstandig thuis zullen blijven wonen. In hoeverre gemeenten hiervoor gecompenseerd zullen worden door het Rijk, is nog niet bekend. In het algemeen hanteert het rijk bij de decentralisaties een zogeheten ‘objectief’ verdeelmodel waarbij het Rijk het macrobudget verdeelt aan de hand van objectieve criteria. De rijksbijdragen kunnen dus fluctueren.
Voor de nieuwe zorgtaken constateren wij dat wij deze taken in 2015 en 2016 binnen de aanwezige budgetten hebben kunnen uitvoeren en ook de fluctuaties in de vraag naar deze voorzieningen hebben kunnen opvangen. De aanwezige ruimte in de jaren 2015 en 2016 zijn inmiddels deels anders ingezet (WINST) en waren niet allemaal structureel van aard.
Ten aanzien van de uitvoering van de jeugdwet bestaan er naast de bovenstaande algemene risico’s een aantal specifieke risico’s:
- Ten aanzien van de uitvoering van de jeugdwet zien we een toenemend beroep op jeugdhulp (tot 2015 werd deze hulp provinciaal gefinancierd). Per 1 januari 2017 wordt deze persoonsvolgend gefinancierd, terwijl hiervoor in 2015 en 2016 subsidies zijn verleend. Het is onduidelijk of de gewijzigde financieringssystematiek gevolgen zal hebben voor de hoogte van de lasten.
- De toegang tot de jeugdzorg loopt niet alleen via het Sociaal Plein, maar ook via gemachtigde verwijzers zoals huisartsen, jeugdartsen, medisch specialisten en gecertificeerde instellingen, waardoor er minder grip is op de kosten van deze zorg.
- Afgelopen jaar zijn de kosten binnen de jeugdwet aanzienlijk gestegen. Het is onduidelijk of deze stijging zich door zal zetten.
- In overeenstemming met amendement A17-60 wordt de inzet van extra jeugd- en jongerenwerkers opgevangen binnen de aanwezige budgetten van programma 2. Gezien de bovenstaande risico’s is het niet zeker of deze budgetten toereikend zijn.
10. Asbest sanering begraafplaatsen Noorder- en Zuiderhof en Bosdrift
Programma 1: Wonen en Leven
Bedrag: € 200.000 incidenteel
Kans: 60%
Op de begraafplaatsen Noorderbegraafplaats, Zuiderhof en Bosdrift is mogelijk asbest aanwezig in de afdekplaten van de graven, op het maaiveld en in de bodem. Hiertoe wordt onderzoek uitgevoerd om vast te stellen of en in welke mate asbest aanwezig is en of sanering noodzakelijk is. De kans dat er asbest aanwezig is en dat er gesaneerd moet worden wordt geschat op 60% waarbij de kosten zijn ingeschat op €200.000.
11. Gasloos bouwen
Programma: 5 (Financiën en grondexploitaties)
Bedrag: p.m.
Kans: p.m.
Het besluit om gasloos te gaan bouwen, kan een effect hebben op de grondprijs. De meerinvestering die ontwikkelaars moeten doen om gasloos te kunnen bouwen, kan zich terug vertalen in de grondprijs die geboden wordt. Echter, de grondprijs die in voorgaande fases geboden is, ligt hoger dan de minimale grondprijs die in de grondexploitatie is opgenomen. De kans dat de biedingen op de grond een negatief effect hebben op de grondexploitatie is nihil. Gasloos bouwen heeft daarmee geen budgettair effect op de begroting.
Er bestaat wel een risico dat de biedingen op de grond lager zijn dan ze zouden kunnen zijn wanneer er wel gas wordt aangelegd. Het is echter onbekend welk financieel effect hierbij te verwachten is. De biedingen uit eerdere aanbestedingen laten zien dat ontwikkelaars graag willen bouwen in Anna’s Hoeve. De verwachting is dat het partijen bij de aanbesteding niet zal afschrikken.
12. Sloop van het voormalig UWV pand
Programma: 5 (Financiën en grondexploitaties)
Bedrag: € 762.000 incidenteel
Kans: 10%
De vernieuwing van het stationsplein wordt ingang gezet met de sloop van het voormalig UWV pand aan het Stationsplein 25. De sloopkosten worden geraamd op €762.000 en zijn in het investeringsprogramma opgenomen. Op deze wijze kunnen we, als we te zijner tijd een grex openen voor de ontwikkeling van de grond, het krediet bij de grex betrekken. Hiervoor geldt dat er binnen 5 jaar nadat het krediet geactiveerd is, er een grex geopend moet zijn. Komt het niet binnen 5 jaar tot een grex, dan dient het krediet in één keer afgeschreven te worden. We achtte deze kans klein (10%) omdat de raad een visie op het stationsplein heeft vastgesteld waarin geen plaats is voor het bestaande gebouw. De tijdslimiet waarbinnen er een grex geopend moet worden, zorgt voor vermelding in deze risicoparagraaf.
13. Crailo
Programma: 5 (Financiën en grondexploitaties)
Bedrag: € 330.000 incidenteel
Kans: 10%
De colleges van Hilversum, Laren en Gooise Meren zijn een onderzoek gestart of zij gemeenschappelijk de gronden van Crailo Noord en Zuid kunnen aankopen van de Provincie Noord-Holland. In 2017 is een beginselovereenstemming met de provincie Noord-Holland bereikt over het aankoopbedrag voor Crailo Noord en Zuid. Voor het onderzoek tot gemeenschappelijke aankoop worden kosten gemaakt. Deze worden geschat op een bedrag van circa € 600.000. In dit bedrag zijn kosten voor eventuele nadere onderzoeken, het opstellen van een grondexploitatie, de te kiezen samenwerkingsvorm en de uitwerking van het koopcontract Crailo opgenomen. De gemeenten hebben een onderlinge verdeelsleutel afgesproken voor het delen van de kosten in de aanloopfase. De kosten ten laste van Hilversum bedragen maximaal € 330.000. Bij succesvol aankopen van Crailo Noord en Zuid, worden de kosten opgenomen in de gemeenschappelijke grondexploitatie. Er bestaat een risico dat de drie gemeenten niet tot aankoop over zullen gaan door het niet tijdig starten (binnen 5 jaar) van de grondexploitatie of omdat er geen overeenstemming komt de 3 gemeenten. In dat geval moeten de 3 gemeenten deze voorbereidingskosten ten laste van de exploitatie nemen. Kans dat dit risico zich voordoet, wordt op dit moment op 10% geschat.
14. Gemeentelijke herindeling
Programma: 4 bestuur
Bedrag: p.m.
Kans: p.m.
In opdracht van de provincie en de gemeenten is er een bestuurskrachtonderzoek uitgevoerd. Op het rapport (d.d. november 2016) is een groot aantal reacties gekomen dat geen eenduidig beeld gaf over de te volgen koers ter versterking van de bestuurskracht. De provincie is daarom een arhi-procedure gestart. De provincie koerst op maximaal 3 gemeenten in de regio, waarbij de samenstelling van de nieuwe gemeenten niet vooraf vast ligt. Duidelijk is wel dat de gemeenten Wijdemeren en Weesp onvoldoende scoren op hun bestuurskracht en niet alleen verder kunnen. Hilversum ondersteunt de noodzaak van versterking van de (regionale) bestuurskracht en stelt als stip op de horizon één gemeente. GS heeft een voorlopige conclusie getrokken waarin Wijdemeren zou moeten gaan fuseren met Hilversum. Om dit mogelijk te maken wordt het bestuur in Wijdemeren gevraagd zich hierover positief uit te spreken voor 7 november. Invoeringstermijn is in de ogen van de provincie uiterlijk 2023. 7 november besluiten GS of de arhi-procedure voor alle of enkele gemeenten wordt doorgezet of gestopt.
Elk herindelingsontwerp wordt getoetst door de minister van BZK op draagvlak, interne samenhang, bestuurskracht, evenwichtige regionale verhoudingen en duurzaamheid (toekomstbestendig en krachtig autonoom). De risico’s voor de gemeente Hilversum zijn gezien de lopende besluitvorming bij GS, vooralsnog niet te kwantificeren, zowel positieve financiële effecten (financiële prikkels door het Rijk, meer doelmatige uitvoering en betere voorzieningen) als negatieve financiële effecten (inefficiënties en daarmee ondoelmatige uitvoering en verslechtering huidige financiële positie). Daarom schatten we dit risico vooralsnog in als een PM.
Weerstandscapaciteit
De weerstandscapaciteit bestaat uit alle financiële middelen waarmee financiële tegenvallers gedekt kunnen worden. Dit betreft zowel incidentele (éénmalige) als structurele (jaarlijks terugkerende) middelen. Ook gaat het om zowel reeds beschikbare middelen (zoals de algemene reserve) als beschikbaar te maken middelen (bijvoorbeeld door verhoging van de OZB).
Onderstaand overzicht toont de verwachte weerstandscapaciteit. Van de vermelde reserves (nummers 1,2 en 3) hebben alleen de ‘algemene reserve, ongebonden’ en de ‘algemene reserve, gebonden’ de functie om risico’s op te vangen. De bestemmingsreserves hebben dat per definitie niet. Zij kunnen evenwel, als de algemene reserves tekort schieten, in geval van nood toch worden aangesproken.
Tabel: weerstandscapaciteit | bedragen x 1.000 | |||
Incidenteel | Structureel | |||
Actueel | 1. Algemene reserve, ongebonden | 6. Onvoorzien | 150 | |
2. Algemene reserve, gebonden | 69.962 | 7. Stelpost autonome ontwikkelingen | 1.700 | |
3. Vrije bestemmingsreserves | 2.212 | |||
subtotaal Actueel Incidenteel | 72.173 | subtotaal Actueel Structureel | 1.850 | |
Potentieel | 4. Verwachte winst uit verkoop niet-strategisch bezit | 457 | 8. Onbenutte belastingcapaciteit | 10.611 |
5. Verwachte winst uit grondexploitaties | 7.678 | |||
subtotaal Potentieel incidenteel | 8.135 | subtotaal Potentieel structureel | 10.611 | |
Totaal | Totaal incidenteel | 80.308 | Totaal structureel | 12.461 |
Toelichting op de onderdelen van de weerstandscapaciteit
1. Algemene reserve ‘ongebonden’
Met het ingaan van het nieuwe financiële beleid zal deze reserve opgaan in de Algemene reserve ‘gebonden’.
2. Algemene reserve ‘gebonden’
De zogenoemde ‘algemene reserve, gebonden’ is oorspronkelijk ingesteld als kapitaal, waarvan de rente ten gunste van de exploitatie wordt gebracht. In de praktijk wordt deze reserve echter al jaren als gewone algemene reserve gebruikt – dus om er aan te onttrekken om daarmee tekorten op te vangen, en er aan toe te voegen als overschotten op de jaarrekening dat toelaten.
De stand van de algemene reserve per 1 januari 2018 is € 73,9 miljoen en per 31 december 2018 € 70,0 miljoen. Voor het berekenen van het weerstandscapaciteit is uitgegaan van het vermogen per 31 december 2018. De verlaging is met name het gevolg van de actualisatie van het financieel beleid. Het financiële effect daarvan wordt voor € 3,4 miljoen gedekt door een onttrekking aan de algemene reserve.
3. Vrije bestemmingsreserves
De bestemmingsreserves zijn - zoals de term aangeeft- bestemd voor de diverse doelen
waarvoor ze zijn ingesteld. Ze vormen (als onderdeel van het eigen vermogen) een
weerstandscapaciteit die kan worden aangesproken in het geval dat de algemene reserve tekort schiet. Twee categorieën bestemmingsreserves vormen hierop een uitzondering:
(1) beklemde reserves. Dit zijn reserves die zijn bestemd voor de dekking van kapitaallasten. In deze categorie vallen de reserves ‘Huisvesting/DHI’, ‘Project Larenseweg’, ‘Herinrichting Marktplein’ en ‘De Vorstin’ (zie staat van reserves). Ultimo 2018 zijn deze reserves 0. Dit is het gevolg van de nieuwe financiële verordening, waarin bepaald wordt dat er geen bestemmingsreserves gevormd worden ter dekking van kapitaallasten.
(2) andere reserves waarvan de bestemming moeilijk te wijzigen is (saldo per 31 december 2018: € 2,6 miljoen). Dit zijn bijvoorbeeld de reserves ‘Decentralisaties Sociaal Domein’, ‘Buurtsportcoaches’, ‘Decentrale loonruimte’(zie staat van reserves).
Het geraamde totaal aan vrije bestemmingsreserves bedraagt per 31 december 2016 € 2,2 miljoen.
4. Verwachte winst uit verkoop niet-strategisch bezit
De ‘stille reserve’ bestaat uit overwaarde van bezittingen, dat wil zeggen het positieve verschil (als daar sprake van is), tussen de marktwaarde van die bezittingen en de waardering ervan op de balans (de ‘boekwaarde’). Sinds enkele jaren loopt er een traject om het niet-strategische bezit van de gemeente te verkopen. Op deze manier kunnen we als gemeente een deel van de stille reserve verzilveren. Op dit moment is er in 2018 een opbrengst geraamd van € 750.000. Deze opbrengsten kunnen alleen tot de weerstandscapaciteit worden gerekend bij een positieve begroting / meerjarenschijf (immers alleen dan zijn ze vrij beschikbaar). In de jaarschijf 2018 is sprake van een voordelig saldo van € 457.000. Dit is het bedrag dat als 'stille reserve' wordt meegenomen.
5. Verwachte winst uit grondexploitaties
Op grond van de geldende verslaggevingsvoorschriften moeten verliezen op grondexploitaties worden afgedekt door een voorziening op het moment dat deze verliezen verwacht worden. Winsten mogen evenwel pas genomen worden als ze daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
In 2018 en 2019 worden geen exploitaties afgesloten. In 2020 wordt een winst verwacht van circa € 7,7 miljoen op de exploitatie Anna´s Hoeve.
6. Onvoorzien
Jaarlijks wordt in de begroting een post voor onvoorziene lasten opgenomen. Ten laste van dit budget mogen alleen uitgaven worden geboekt die voldoen aan de zogenoemde drie o’s: onvoorzien, onontkoombaar en onuitstelbaar. Een deel van de tegenvallers kan dus met dit budget worden opgevangen. De post ‘onvoorzien’ in de programmabegroting 2018 en volgende jaren bedraagt structureel € 150.000.
7. Stelpost autonome ontwikkelingen
Voor het opvangen van autonome ontwikkelingen is in de meerjarenraming een stelpost geraamd die elk jaar € 850.000 hoger wordt. Binnen de horizon van deze programmabegroting – van 2018 tot en met 2022 – loopt de post op van € 0 (2018 is al benut) tot € 3,5 miljoen (2022). Dat is bij elkaar opgeteld € 8,5 miljoen. Daarmee wordt in de periode 2018-2022 gemiddeld een bedrag van € 1,7 miljoen toegevoegd aan de structurele weerstandscapaciteit.
8. Onbenutte capaciteit Onroerende zaakbelasting
De onbenutte OZB-capaciteit is het verschil tussen enerzijds de OZB-opbrengst bij het door de gemeente Hilversum vastgestelde tarief en anderzijds de opbrengst die zou worden behaald als de gemeente het tarief zou hanteren dat minimaal nodig is om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering op basis van artikel 12 Fvw (Financiële verhoudingswet). Dit landelijke (voor alle gemeenten gelijke) ‘artikel 12 normtarief’ is een gewogen percentage op basis van de economische waarde van de drie categorieën belastingobjecten (woningen, niet-woningen eigenaren en niet-woningen gebruikers). Het normtarief wordt elk jaar door het rijk vastgesteld en bedraagt voor 2018 (meicirculaire 2017): 0,1952%.
Het gewogen percentage van de gemeente Hilversum, op basis van de door de gemeenteraad voor 2017 vastgestelde tarieven, is 0,1274. Hilversum zit daarmee 0,0678% onder het normtarief. Wanneer dit verschil wordt vermenigvuldigd met de opgetelde economische waarde voor de drie categorieën – € 15,7 miljard – dan levert dit een onbenutte OZB-capaciteit van € 10,6 miljoen op.
Weerstandsvermogen
Het weerstandsvermogen is de verhouding tussen de aanwezige en de benodigde weerstandscapaciteit. Zoals getoond in de risicoprofieltabel hiervoor, en in de tabel hieronder, bedraagt de benodigde weerstandscapaciteit € 1,5 miljoen incidenteel en € 249.000 structureel. Zoals getoond in de weerstandscapaciteitstabel hiervoor, en in de tabel hieronder, bedraagt de aanwezige weerstandscapaciteit € 80,3 miljoen incidenteel en € 12,5 miljoen structureel. Dit betekent een incidenteel weerstandsvermogen van 52,0 en een structureel weerstandsvermogen van 50,1. Omdat een paar risico’s niet gekwantificeerd zijn, is het bedrag aan benodigde weerstandscapaciteit – en daarmee het weerstandsvermogen- enigszins geflatteerd. Tegelijkertijd is het verschil in benodigde en aanwezige weerstandscapaciteit zo enorm groot dat deze flattering geen invloed heeft op het algemene beeld dat de gemeente Hilversum een buitengewoon goed weerstandsvermogen heeft.
Tabel: weerstandsvermogen | bedragen x 1.000 | |||
aanwezige weerstandscapaciteit | benodigde weerstandscapaciteit | weerstands- | beoordeling | |
incidenteel | 80.308 | 1.543 | 52,0 | uitstekend |
structureel | 12.461 | 249 | 50,1 | uitstekend |
totaal | 92.769 | 1.792 | 51,8 | uitstekend |
Om een ‘algeheel weerstandsvermogen’ te kunnen bepalen, moeten de incidentele en structurele cijfers bij elkaar worden opgeteld. Dat kan alleen als we bepalen hoe lang we, als dat nodig mocht zijn, mogelijke structurele tegenvallers willen laten drukken op incidentele weerstandscapaciteit. Het antwoord is: zo kort mogelijk, dus maximaal één jaar. Het is namelijk ongeschreven financieel beleid dat structurele tegenvallers in het eerstvolgende jaar meteen worden gecompenseerd met bezuinigingen. Dit voorzichtige en verantwoorde financiële beleid draagt er aan bij dat we de structurele weerstandscapaciteit zo min mogelijk aanwenden en om die reden qua omvang niet heel groot hoeft te zijn. Zoals de tabel laat zien, is het algehele weerstandsvermogen 51,8.
Hoe moeten we deze getallen waarderen? In het artikel ‘Een norm voor het weerstandsvermogen’ (B&G, oktober 2006) heeft Smorenberg een beoordelingstabel voor het weerstandsvermogen voorgesteld.
Categorie | Weerstandsvermogen | Beoordeling |
---|---|---|
A | >2 | Uitstekend |
B | 1,4<x<2,0 | Ruim voldoende |
C | 1,0<x<1,4 | Voldoende |
D | 0,8<x<1,0 | Matig |
E | 0,6<x<0,8 | Onvoldoende |
F | <0,6 | Ruim onvoldoende |
Aan de hand van deze beoordelingstabel vallen zowel het incidentele, het structurele als het algehele
weerstandsvermogen van de gemeente Hilversum in de hoogste categorie en verdienen zij de beoordeling uitstekend. In vergelijking met de vorige begroting en de laatste jaarstukken laat het algemene weerstandsvermogen een stijgende lijn zien.
In het nieuwe financiële beleid van de gemeente Hilversum is als norm voor het weerstandsvermogen minimaal 1,0 vastgelegd. Deze norm wordt ruimschoots gehaald.